Persarchief

Een verzameling artikelen die in de pers zijn verschenen. Mocht jij artikelen hebben of tegenkomen die niet opgenomen zijn op deze pagina, word je vriendelijk verzocht om even een mailtje te sturen. Mede door jouw hulp kunnen we deze pagina dan uitbreiden...
Sommige artikelen kunnen nog scan-foutjes bevatten. Kom je ze tegen, laat het even weten!

 

Stef Bos is een soort Petrus

zaterdag 07 november 2009, Trouw, Emiel Hakkenes

Stef Bos is een soort Petrus

Stef Bos: 'Er zit een raar randje om de Bijbel en om religie, dat moet eraf.'

Stef Bos: 'Er zit een raar randje om de Bijbel en om religie, dat moet eraf.'© FOTO WERRY CRONE, TROUW

 

Op verzoek van de NCRV maakte zanger Stef Bos twaalf liedjes over bijbelse figuren. Het werd een nieuwe kennismaking met het boek waarmee hij opgroeide. „Stel je voor dat je God was. Dan zou je toch gek worden van al die gospel?”

 

’Een beetje rondlopen, nadenken en neuriën, ja, zo ging het”, lacht Stef Bos. De zanger (48) laat zijn gedachten gaan naar het ontstaan van zijn nieuwe cd ’In een ander licht’, die vandaag verschijnt. Dat is wat je noemt een conceptalbum, een cd waarop alle liedjes onderdeel zijn van een overkoepelend thema. Pink Floyd maakte met ’Dark side of the moon’ al eens een album over de moeilijke kanten van het leven en David Bowie bezong ooit een album lang het doen en laten van het fictieve figuur Ziggy Stardust. Stef Bos koos voor het boek der boeken; hij schreef twaalf liedjes over evenzoveel bijbelse figuren. Lot komt voorbij, net als Lea, Noach en Maria Magdalena. Bos maakte de cd met het Metropole Orkest, op verzoek van de NCRV die haar jubileum – de omroep bestaat deze maand 85 jaar – luister wil bijzetten.

Bos: „Ik neem vaak eerst een beslissing en overzie pas daarna de consequenties. Dus toen de NCRV mij benaderde met het idee van een cd over bijbelse figuren zei ik: dat wil ik heel graag doen. Zolang ik maar alle vrijheid heb. Ik wil geen onderdeel zijn van een evangelisatieproject. En ook wist ik voor mezelf: het moet niet goedkoop worden, niet tegen de kerk aanschoppen. Ik ga de mensen niet vertellen dat God niet bestaat, dat is even pretentieus als zeggen dat hij wel bestaat. Fanatiek atheïsme is voor mij net zo onbegrijpelijk als fanatieke religiositeit, omdat ik denk dat de waarheid ten diepste niet te kennen is. Waarachtigheid, dat kan ik bevatten, maar de waarheid is te groot.”

Als kind groeide Bos op met de Bijbel. „Ik ben grootgebracht in een ouderwets Trouw-gezin. Een antirevolutionair milieu waarin het veel belangrijker was om het geloof te laten zien in je handelen dan om te evangeliseren en andere mensen te vertellen wat ze wel niet missen. Tijdens het schrijven van deze liedjes heb ik regelmatig gedacht aan mijn oprecht gelovige, gereformeerde vader van 86. Hij is trouw NCRV-lid en als de EO hem belt, zegt hij: ’Jullie doen best goede dingen maar ik vind het heel jammer dat jullie bij ons weggegaan zijn. Wat zou het toch mooi zijn als we met zijn allen weer bij elkaar kwamen.’ Mijn vader kan zich prima vinden in mijn liedjes over de Bijbel. Wie dan nog vindt dat ik onzorgvuldig of zonder respect omga met de schrift, heeft niet goed geluisterd.”

De levenshouding die hij van huis uit meekreeg, zegt Bos, heeft zijn weerslag gehad op de liedjes. „Ik dacht: ik moet die bijbelse figuren als mensen neerzetten, ze uit de context van dogma en religie lichten. Ze een stem geven, zonder exegese. Toen ik me dat eenmaal realiseerde, ging het schrijven best gemakkelijk.”

Bepaalde figuren stonden Bos meteen voor ogen. „De profeet Elia, bijvoorbeeld. Hij doet mij denken aan de Duitse terroristische Baader-Meinhof-Groep. Van die mensen voor wie je eigenlijk wel sympathie hebt, maar die middelen gebruiken waar je niet achter kunt staan. Die zich vergalopperen aan hun goede intenties.”

Uiteindelijk haalde het lied van Elia de cd niet, omdat Bos niet tevreden was over het arrangement. Een lied over David wilde ook al niet goed lukken. „Hoewel het wel tot mijn verbeelding spreekt hoe hij de muze inwisselde voor de macht. Maar ik bleef te dicht op de letterlijke tekst van de Bijbel. Voor een goed lied moet de associatie wat losser zijn. Ik wil dat het lied op zichzelf kan staan, maar dat de personages te herkennen zijn voor wie de oorspronkelijke verhalen kent.”

Bos kon wel goed uit de voeten met de apostel Petrus. „Een mens in optima forma. Een geboren sukkelaar en een held tegelijk. Falend, maar vol schoonheid. In de bijbelverhalen leer je Petrus’ karakter duidelijk kennen, hij is een rauwdouwer. Over hem zing ik het lied ’Vlees en bloed’: ’Beter gevallen dan nooit gesprongen, beter de liefde verloren dan nooit liefgehad’. Zo sta ik zelf ook in het leven. Ik ben een soort Petrus.”

Opvallend is het lied van Ruth, dat Bos in het Afrikaans (’My land is jou land’) zingt. „Ik woon een deel van de tijd in Kaapstad, ben de laatste vijftien jaar geworteld in Zuid-Afrika. Dus bij het verhaal van Ruth, dat te maken heeft met assimileren en onderdeel worden van een andere cultuur, kan ik me alles voorstellen. Toen ik een Zuid-Afrikaanse vriendin eens vroeg welke bijbelfiguur haar het meest aansprak, noemde ze Ruth. En ze zei meteen: ’Jou land is my land.’ Toen wist ik: ik moet dit in het Afrikaans schrijven. Het is een soort liefdeslied geworden, waarin ik uitdruk dat je je moet overgeven zonder jezelf op te geven.”

En ja, vond Bos, bij een cd over bijbelse figuren hoort ook een lied over God. „Eerst dacht ik: moet ik dat wel doen? Als je je aan zo’n figuur waagt, loop je het gevaar dat je niet verder dan zijn enkels komt. Want hij spreekt zó tot de verbeelding van mensen – in positieve of in negatieve zin – dat dat je belemmert in je creativiteit.” Toch meende Bos dat het moest kunnen, een lied schrijven over God. „Als je het maar doet met liefde, met respect voor een opperwezen. Of je er wel of niet in gelooft is niet de kwestie, maar godsdienst is niet zomaar niks, het is zo oud als de mensheid.”

De kernzin van het lied van God viel Bos op een avond in. „Ik lag in bed aan dat lied te denken. En opeens kwam de zin in mij op: ’Er is te veel van mij gemaakt wat ik helemaal niet ben’. Toen wist ik: dit is de kern, hieromheen moet ik een spanningsboog opbouwen. Ik heb van God een soort beroemdheid gemaakt, iemand waarvan iedereen denkt dat hij hem kent. Maar nu laat hij weten dat niemand hem écht kent. Hij doet dat op een beetje een ironische manier, met joodse humor. Ik heb altijd gedacht dat God humor heeft, zo ben ik opgevoed. Ik heb hem ook altijd gezien als een vriendelijk persoon. Nooit als donder en bliksem, als een kwaaie meneer. Ik had ook heel lieve ouders, daar komt dat misschien door.”

Dan zegt Bos opeens: „Stel je nou voor dat je God was. Dan zou je toch gek worden van al die gospel? Of je moet een héél groot ego hebben.”

Maar de vraag of hij in het bestaan van God gelooft, moet je Bos niet stellen. „Alsof dat iets is waar je zo even ja of nee op kunt zeggen. Ik weet het gewoon niet, zo metafysisch kan ik helemaal niet denken.”

Een aantal van de liedjes heeft Bos intussen uitgeprobeerd voor het publiek. „Na afloop van een concert in België kwam er een jongen naar me toe, die zei: ’Mooie liedjes, maar wat hebben ze met de Bijbel te maken?’ Hij was nieuwsgierig geworden naar de Bijbel, en dat vond ik mooi. Maar dat is de verdienste van het boek zelf en niet van mij.”

Dat zijn liedjes interesse in het boek der boeken opwekt, maakt volgens Bos iets duidelijk: „De Bijbel is zó in een context van kerk en macht geplaatst, dat de waarde van de verhalen uit het zicht raakt. Het kind is met het badwater weggegooid. Er zit een raar randje om de Bijbel en om religie, dat moet eraf.”


< Terug